Vandaag was het open monumentendag. Aangezien het wellicht de laatste keer was dat de Leopoldskazerne te Gent te bezoeken was, nam ik een kijkje. De rondleiding was leuk en wellicht had ik er goed aan gedaan te vragen waarom er her en der wordt gepocht met het 100-jarig bestaan. De kazerne bestaat namelijk al heel wat langer, zoals ook bleek uit de uitleg van de gids. Deze liet weten dat tijdens de Duitse bezetting, de kazerne herdoopt werd tot de 'Kaserne Kaiser Wilhelm'. Het valt aan te nemen dat het antwoord op mijn ongestelde vraag dan ook het herdopen van de kazerne ligt. Nu liet hij weten dat tijdens de bezetting een oud vrouwtje aanklopte en vroeg naar de Leopoldskazerne. Ze maakte zich kwaad bij het hernoemen van de kazerne en werd terechtgesteld voor haar luidruchtig protest. Ik had er goed aan gedaan te vragen hoe die dame heette, want uit het dagboek van Virginie Loveling kon ik dit niet afleiden. Ik citeer haar dagboek dat aan de wand terug te vinden was. Ik zet de hilarische zaken in het vet. Als je autoriteitsfiguren moet jennen, doe het dan met enige humor. Slimme mensen komen tot een redelijk inzicht. Domme mensen reageren met een bruutheid die hen dermate onpopulair maakt bij het gros van de bevolking dat de bezetting niet lang kan duren.
Een werkvrouw vernam ook, dat de nieuwe kazerne - de Leopoldskazerne - waarvan ze den naam zelfs nog niet kende, thans de Wilhelmskazerne hiet en als aldus moest aangeduid worden. Haar vaderlandsliefde was wakker geschud. Luide sprak zij haar verontwaardiging uit: ‘Een schande, al onze jongens dood doen, is nog niet genoeg; onze gebouwen moeten Duitsch worden. Mijn bloed kookt, als ik er aan denk.’Dit spookte dagen achtereen in haar hoofd, in bestendigen roes van gramschap en besef van machteloosheid. Wreken zou ze zich in de maat van het mogelijke; op een morgen maakte zij den omweg langs de Citadellaan, naar haar dagtaak gaande. Daar wist ze, dat steeds een schildwacht stond aan den voormaligen mess - het officiers-maaltijd gebouw onzer belgische bezetting thans ook als alles in vijands hand. Ze zou hun eens beet nemen. Ze naderde het huis, bezag het van beneden‘Landvet(te)’: mest. naar omhoog, als zocht ze om het te herkennen; toen zich aanstellend als aarzelde zij, en sprak den schildwacht aan, die verdrietig, in volle wapenrusting, met zijn voeten de kou trachtte weg te stampen:‘Dit hier is toch wel de Leopoldkazerne, niet waar?’‘Nein,’ antwoordde hij barsch, haar den rug toewendend en stapte metaalrinkelend verder langs het trottoir.Maar ze bleef staan totdat hij traag, lusteloos, weder op haar toekwam: ‘'t Is heel zeker, dat het hier de Leopoldkazerne moet zijn,’ hield ze vol.Hij zag haar aan met rustig ongenoegen en sprak geen woord. Dit moedigde haar aan om hem langer te tergen.‘Indien dat de Leopoldkazerne - steeds op het woord drukkend - niet is, zeg mij dan, waar ik de Leopoldkazerne kan vinden.’Nu was 't genoeg.Hij hief den loop van zijn geweer op, bracht dien naar voren, als een bedreiging van te gaan mikken en afvuren, wat haar den doodsangst op het lijf joeg, toen zei hij, er mede een bank aanwijzend op den overkant van de laan: ‘Ga ginder zitten, stout wijf.’IJzend, schier ademloos, onbekend met de strafmacht hem veroorloofd, en onwetend in hoever hij die toepassen zou, wankelde zij naar de bank en liet er zich op nedervallen. De schildwacht hernam zijn gang langs het zijpad van den mess, voorbij het schuilhuisje met de duitsche kleuren, heen en weder, zooals een witte beer doet in zijn hok.Voorbijgangers, en soldaten, deze ruisschend aan- en voortstappend, bezagen haar; enkelen keken wel eens om zich afvragend, waarom dat schamel vrouwtje daar zoo vroeg, bevend van kou, in de winterlucht, op de vochtige bank, onder die naakte boomen, zitten bleef... maar geen een sprak haar aan, en iemands hulp inroepen of opstaan dorst ze niet: Och God, en haar werk! Eindelijk na een tijdverloop, dat uren scheen, kwam een aflosser van den schildwacht. Ze wisselden een paar stille woorden, wat haar nieuwen angst gaf... Wat ging er nu met haar gebeuren? Ze kromp letterlijk in een, toen de geduchte vijand de laan overstak en recht op haar toetrad. Met de handen tezaam en met starren blik hem genade afsmeekend, wachtte zij 't vonnis af. Even met de punt van zijn bajonnet haar schouder beroerend, zei hij, den arm uitstrekkend:‘Marsch!’ waarop ze zoo vlug mogelijk wegijlde.
U ziet het. Dat leest een pak onschuldiger.
Er waren nog wat andere oude uitspraken te lezen. Op een bord stond gegraveerd: "Ars Longa. Vita Brevis". Uit de aforismen van Hippocrates, waar hij schrijft: De kunst is lang, het leven kort, kansen vluchtig, experimenten gevaarlijk, oordelen moeilijk. Maar het volledige aforisme was me onbekend en ik moest enkel denken aan wat Ronald M.S. Commers me afgelopen jaar had bijgebracht: ‘Ook al is het niet aan jou het werk af te maken, toch ben je niet vrij je eraan te onttrekken’ (bron: rabbi Tarfon). Dat ik daarna het dagboek van Virginie Loveling (die hij ook terloops had vermeld) tegenkwam op de rondleiding was dan ook puur toeval. Misschien niet zo'n puur toeval. Zo kan ik nog wel een link maken met de Habsburgers op basis van wat informatie die terug te vinden was over Karel V. Maar over de Stroppendragers moet je elders maar lezen. De link makende met wat Theo Maassen zegt over stropdassen (dat iedereen hem draagt waar hij het ongemakkelijkst zit), vroeg ik me af wat de etymologie zou zijn. Die blijkt van een andere orde te zijn, maar de herkomst is wel leuk om weten. Ik citeer de nederlandstalige wikipedia even:
De benaming das is volgens de conventie correct; het woord "stropdas" wordt traditioneel niet gebruikt. Deze term is ontstaan nadat het strikken van een das verbasterd is tot het stroppen van een das. Ter vergelijking: in het Duits zegt men "Halstuch" (Nekdas) en in het Engels (neck)tie (idem).
Herkomst: De dragers van de voorouders van de moderne das waren de senatoren in het oude Rome. Zij droegen zogenaamde Fascalia om hun stembanden warm te houden. Een politiek betoog voeren zonder stemversterkende instrumenten in de grote Senaatszaal was erg belastend voor de stembanden. Omdat de senaatsleden deze Fascalia droegen werd het gezien als een symbool van status en macht. Aangezien de Romeinse generaals niet achter konden blijven in hun machtsvertoon hebben ze de Fascalia als onderdeel van hun uniform opgenomen.
Toen ik het krantenartikel las over de slachting van een half miljoen varkens dat per jaar werd uitbesteed aan Defensie had ik zin om te vertrekken. 10.000 varkens per dag moesten geslacht worden door verplegers, 2 weken in opleiding. "Net degenen die het minste op de hoogte waren van hun rechten", was te lezen. Dat zoiets emancipatorisch (bevel is normaliter toch bevel) te lezen was in een legerkazerne kwam bevreemdend over. Tot je beseft dat het een monument is en zo'n artikel niet op internet terug te vinden is. Het is wellicht uit de jaren '60. Enkel para's moeten eens een kip met de blote handen doden; maar slachtingen op een massale schaal, dat besparen we intussen onze soldaten gelukkig. Het waren ook maar tengere zieltjes, die verplegers in wording, want als er 1 van hen wordt gevraagd wat ze de hele dag doen, antwoord hij "Doden". Een nogal grim beeld om zo'n nobele taak. Hij had evengoed kunnen zeggen "Mensen ,die graag vlees eten omdat het zo lekker is, helpen". Dat de dieren slim genoeg waren om te weten wat er gaande was, zal intussen ook wel opgelost zijn door voldoende opdeling. Het ene varken weet niet wat zijn voorganger net is overkomen. We zijn veel beschaafder. Doet me overigens denken aan de moderniteit. Terwijl ik naar buiten wandelen, langs de ingang die voor mij ook als uitgang dient, bedenk ik wat de gids zei. Men vertrok langs links naar het front en langs rechts kwam men terug van het front. Het opsplitsen van de in- en uitgang is zeer belangrijk. Want anders, indien de soldaten tegen elkaar zouden kunnen zeggen hoe de zaken er voor staan, zou de desertiegraad te hoog liggen.
zondag 11 september 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten