zondag 4 april 2010

Moreel Cognitivisme: Een betoog

Zolang we ons omringen door intelligibele mensen zijn zo'n uitspraken best mogelijk. Maar dit enkel omdat we akkoord gaan dat we reflectief te werk gaan om de beste mogelijke keuzes te maken. Tenminste met het kennis in de horizon. Nooit zullen we werkelijke kennis bezitten. Plato's grootse falen. Doch moeten wij proberen. Als vrienden van de wijsheid moeten we gericht zijn op dergelijke oordelen, met de vragen in het achterhoofd of het oordeel wel correct is en wat het is om te oordelen. We hebben echter de morele plicht te proberen.

Ook al zijn slechts onze meningen, slechts meningen. De Logos is te ontzagwekkend om werkelijk tot onze dagdagelijkse ervaring te horen. Althans, tot de mijne. Zo nederig ben ik wel. Wanneer ik echter geconfronteerd wordt met denkbeelden die overduidelijk fout en ondoordacht zijn (niemand binnen of in de buurt van de Blandijn, strikt mensen die lang de schoolpoorten hebben verlaten en niet gericht zijn op de verwerving van kennis en dit bereidwillig toegeven), aanschouw ik in mezelf onmiddelijk datgene wat ik niet kan wegdenken. Nee, niet tijd of ruimte, zelfs causaliteit dringt zich niet aan mij op. Dat alles is louter conventionalisme en ik ben te gehecht aan Einstein, Mach en Hume om dat op te geven. Nee, het is niet Kant of de Filosoof hun wijze uitspraken schieten mij op dergelijke momenten te binnen. Nee, zelfs geen socratische vraag vanuit een 'ik weet enkel dat ik niets weet' perspectief uit het niets.

Ik kan niet aan mezelf ontkomen. De 'wetenschap' is wel degelijk in staat veel van onze oordelen te verbeteren en zo ook bij te dragen aan de vorming van onze morele oordelen. Een pessimistisch postmodernisme is een leuke gedachte-experiment. Net zoals licht zien als een golf of een deeltje zien een goede manier is om te bedenken hoe het in sommige situaties eventueel zou kunnen zijn mits een bepaalde relativistisch kader. Zo begrijpen wij grotere gehelen (evolutie is niet bepaald zinvol). Dit is iets totaal anders dan beweren dat onze menselijke interacties plots onmenselijk zouden moeten worden uit iets dat uit de feiten (zou kunnen) blijken. Tijd is een illusie zei Einstein, maar wel een die zich voortdurend aan ons opdringt (vrij vertaald naar de inzichten van Kant, een wijsgerige synthese die je in weinig boeken terug zal vinden). Zo kan ik me verdiepen in 6e-zintuigenarij, homeopathie testen en reflexief de sociale conventies volgen. In de praktijk kan ik mezelf niet stoppen om dergelijke meningen als valide en evenwaardig te beschouwen wanneer ze geuit worden vanuit een volstrekt wensdenken dat blind is voor bijgeloof, commercialiteit en rituelen.

Verstandig zou het niet zijn, om als afstandige intellectueel het te hebben over probabiliteiten, de uitwassen van het kapitalisme en de middel-doel-relatie. Dat de wetenschap zou vergaan indien men enkele jaren elkander niets zou aanleren zegt niets. We zouden elkander een nieuwe wetenschap aanleren, met nieuwe woorden en concepten. Maar met dezelfde soorteigen kenmerken van de mensheid. De onderzoeksdrang om naar zo'n wetenschap te construeren, taal, wiskunde, de middelen om de omgeving naar zich om te buigen. Naar zijn wil. Zijn goede wil. De ethiek als troost. Dat klopt. Dat die niet in de realiteit zit, betekent niet dat we ons hier niet toe zouden kunnen inzetten. Het zou een naturalistische drogreden zijn om te stellen dat we ons dan ook niet langer moeten in te zetten. Dat is ook meestal niet wat ('gewone', minder filosofisch ingestelde) mensen beweren. Zij beweren zeer hartelijk te geven (moral sentiments) om mensen rond hen. Toch zullen ze niet wakker liggen van een bomaanslag meer of minder in Pakistan, iets wat men op VTM ziet op een of andere manier serieus zou kunnen worden genomen of wat er te lezen valt in non-fictieboeken.

Wat rest ons dan nog? Terug te kruipen onder onze filosofische rots? Ons af te zonderen uit alle maatschappelijke leven? Zelfs binnen de filosofie alle wijsheid en vooruitgang in twijfel trekken?
Of moet hebben. Vooruitgaan en proberen. Desnoods falen. Als evolutionaire inzichten ons aanleren dat mannen de seksualiteit van vrouwen trachten te controleren, moeten we hiermee omgaan. Persoonlijk denk ik niet dat dit de (enige) meerwaarde is. Indien dat het enige (relevante!) feit zou zijn, dan zouden utopisch socialisten men gelijke verdeling van alle eigendom (vroeger waren dat ook vrouwen, wat meteen het evolutionaire seksistische paradigma incorporeert) reeds geslaagde samenlevingen zijn. Maar we hoeven helemaal zelf geen experimenten op te zetten (aangezien het om morele aangelegenheden gaat, kan de 'echte' moraalwetenschapper nooit zijn onderzoeksvoorstel voorbije de ethische commissie krijgen -het zou enkel spraakmakend zijn indien de hypothese van conventionele wijsheid faalde-). We hoeven slechts te kijken naar Surma, Nuba of andere nudistische samenlevingen en die vergelijken met samenlevingen waarbij de mensen volledig bedekt zijn. Nog dankbaarder werk zou het vergelijken zijn van hoge armoede(kansen) van alleenstaanden/moeders versus meer egalitaire samenlevingen en de variatie in promiscuïteit (van zowel mannen als vrouwen) nagaan, alsook de bedekking (in welke context welke bedekking al dan niet gepast is).

Nu kan er gedebatteerd worden over welke voorstellen al dan niet wensbaar zijn. Of zelfs over welke haalbaar zijn (al is dat aanzienlijk minder filosofisch). Maar het punt is dat er over gedebatteerd wordt. Werkelijk iets zeggen. Niet louter praten. Het hele 'Ik heb een mening. Jij hebt een mening. We hebben allebei een mening. Het heeft geen zin te praten.'-gedoe is gevaarlijk. Het is een rem op ons denken. We moeten zwetsen, babbelen en praten. In de hoop op een dag iets te kunnen zeggen, iets werkelijk te zeggen: Dit is waar. Dat is niet waar. Dit is beter om die en die en die reden. We kunnen dit testen. We hebben dit getest. Dit waren de resultaten. Dit is hoe het was. Dat is hoe ik het wil. Dit is hoe ik er wens toe te geraken.

Die laatste drie stappen en ENKEL die laatste drie stappen, zonder kritische reflectie ten opzichte van zichzelf, noem ik een ideologie. Dit vind ik persoonlijk dan weer verwerpelijk (van Atheïsme tot Sciëntisme). Maar bij deze wou ik vooral even afgeven op de agnost (op het morele in plaats van het theïstische domein, anders ben ik ook athorist en ga zo maar even door). Dit is dus geen betoog voor moreel cognitivisme als seculiere godsdienst. Dit is een betoog voor absolutisme waar relativisme heerst. Voor relativisme waar absolutisme heerst. Dat eerste bij onszelf. Dat tweede bij de anderen door flexibiliteit in hun denken te krijgen.

Op toch 1 stelling in te nemen om te illustreren dat dit niet louter abstract denken is:
Het onderzoek van Piaget biedt meer waarde (op het gebied van waarheid en praktijkgerichte toepassen van die waarheid, ook in onze sociale en dus morele relaties) dan lege bladzijden of de gemiddelde televisie-ervaring van de gemiddelde televisie-kijker.

Om toch wederom aan te merken dat dit geen dogma is: Men moet bepalen wat er net tussen de haakjes staat, hoe men dat invult en waarom. Bovendien begaat men de fout van een cirkelredenering op te bouwen indien men naar Piaget verwijst voor de definitie van bv. 'morele'.

Zie Herman De Ley:
Isokrates loochende de grondslagen zelf van het "platonisme" door de mogelijkheid van een trefzekere "wetenschap" (epistèmè) van het moreel-politieke handelen zonder meer te verwerpen. Zoals hij in zijn late bilantekst Antidosis, § 271, schrijft: "Aangezien het niet in de menselijke natuur ligt epistèmè te verwerven, door het bezit waarvan wij zouden wéten wat moet gedaan of gezegd worden, beschouw ik voortaan als 'wijzen' (sophoí) degenen die door hun opinies (doxai) in staat zijn meestendeels de beste oplossing te treffen, en als 'wijsheidsvrienden' (philósophoi) degenen die zich met die zaken bezig houden, waaruit ze het vlugst zulk inzicht (phronèsis) kunnen opdoen". In radicale oppositie, dus, met vooral Platoon en diens geloof in (een absolute kennis van) absolute handelingskriteria, herwaardeerde Isokrates de "wereld van de doxa, of opinie". Deze "leer van de opinie" moet, zoals A. Graeser (1983), p.80, schrijft, "aanzien worden als een oorspronkelijke bijdrage van Isokrates tot de discussie over de opvoedingsidealen, en (ze) kan inhoudelijk model hebben gestaan voor de aristotelische conceptie van de praktische verstandigheid (phrónèsis)".